150-jarig jubileum: oogartsen Tjeerd de Faber en Lies Remeijer aan het woord

In het kader van het 150-jarig bestaan van Het Oogziekenhuis, spreken we verschillende collega’s over hun herinneringen en ervaringen in het ziekenhuis. We gaan in gesprek met oogartsen Tjeerd de Faber en Lies Remeijer.

Oogarts Tjeerd de Faber begon zijn carrière in het ziekenhuis in maart 1982 als coassistent. "In de eerste week zei ik tegen mijn partner: oogheelkunde, nooit! Wat een vreselijk vak," begint hij lachend. In een donker hok moest hij samen met de andere coassistenten dia’s over oogziekten bekijken. "Pas in de tweede week mocht ik patiënten zien, toen werd het veel leuker.” De derde week bracht nog meer verandering toen hij leerde om statussen te maken. "Een status maken betekent dat je de ziektegeschiedenis van een patiënt opneemt, onderzoek doet, een diagnose stelt, en een behandelingsplan opstelt," legt Tjeerd uit. 

"We moesten drie statussen inleveren, en deden daarna een examen. Ik had alles goed geleerd voor het examen, behalve oogbewegingen en scheelzien, wat later mijn specialisatie werd. Toevallig kreeg ik precies een vraag over scheelzien. Ik gokte de juiste zenuw, de abducens, maar koos het verkeerde oog. Toch wist ik mezelf eruit te praten." Lachend herinnert hij zich: "Twintig jaar later vroeg diezelfde professor of ik zijn staaroperatie wilde doen. Toen ik hem mijn verhaal vertelde, zei hij: ‘Het is toch allemaal goed gekomen.’” Na zijn opleiding koos Tjeerd voor een andere richting. Hij volgde een huisartsenopleiding, een tropenopleiding en ging vervolgens naar Amerika om hersenonderzoek te doen bij schele apen. Toen zijn vrouw zwanger werd, keerde hij terug naar Nederland en begon hij in 1986 zijn opleiding tot oogarts in Het Oogziekenhuis. "En zo begon mijn reis in dit ziekenhuis, waar ik uiteindelijk nooit meer ben weggegaan," vertelt hij.

Soep als basis van sociaal contact

Hij herinnert zich de warmte van het ziekenhuis: “Iedereen ging om tien uur koffiedrinken en om elf uur kwam er een kar met soep. Ik kreeg een kop soep aangeboden als dokter, niet als coassistent. Dat voelde heel bijzonder." Oogarts Lies Remeijer vult hem aan: "Tijdens de soep- of koffieronde lag het hele ziekenhuis gewoon een half uur stil. Maar het was de basis van veel sociaal contact. Iedereen nam even een soepje en ging daarna weer verder.”

Lies Remeijer en Tjeerd de Faber

Lies vertelt verder: "Ik begon hier in februari 1986, een half jaar voor Tjeerd. Via een oogarts die ik goed kende, hoorde ik dat er plek was in Rotterdam. Ik wilde er zeker van zijn dat mijn sollicitatiebrief op tijd aankwam, dus reed ik samen met mijn man vanuit Leiden naar Rotterdam om de brief persoonlijk af te leveren op de Schiedamse Vest."

'Je keek, besliste en klaar'

"Onze assistententijd was echt een gouden tijd," herinnert Lies zich. "Het was hard werken, maar de manier waarop was heel anders dan nu. Consulten waren kort, vaak handgeschreven in drie regels met een simpel medicatieadvies.” Tjeerd vult haar aan: “Het was: ‘Vertel in één zin waarom je hier komt.’ En dan keek je, besliste, en klaar. Nu zijn we bezig met behandelplannen.”

"Wat ik hier enorm kon waarderen, was de houding van de Rotterdammers," gaat Tjeerd verder. "Als je tegen ze zegt: 'Dit is er aan de hand en dit gaan we eraan doen,' dan zeggen ze: 'Oké, u heeft ervoor doorgeleerd, dat gaan we doen.'" Lies voegt toe: "De belangrijkste vraag van een Rotterdammer is: 'Wanneer mag ik weer aan het werk?' Dat was heel anders in Den Haag en Amsterdam, waar ik mijn coschappen liep. Daar vroegen ze juist: 'Ik hoef toch nog niet te werken?'”

“Hier voelde ik me meteen thuis, ook op de OK. Er was een relaxte en gelijkwaardige manier van met elkaar omgaan. De stafleden kwamen vaak bij ons in de assistentenkamer koffie drinken. Na de lunch zaten we nog even op de bank, waar we bespraken wat er mis was gegaan. Nu heet dat complicatiebespreking en is dat formeler. Die hele laagdrempelige manier van elkaar vertellen: 'Ik doe mijn best, maar ik maak ook fouten.' Dat was een ontzettend goede leerschool.”

De magie van het hoornvlies

“Mijn grote droom was vanaf het begin van mijn carrière al om hoornvliesarts te worden. Het hoornvlies, de cornea, heeft echt iets magisch. Je kunt transplanteren, je kunt chirurgisch ontzettend veel doen, en je kunt mensen écht beter laten zien. Het resultaat bij corneachirurgie is vaak een lange adem. Ik heb een patiënt die hopelijk volgend jaar zijn zestigste controlejaar ingaat in Het Oogziekenhuis. We hebben hem al die jaren kunnen laten zien, maar nu begint door zijn leeftijd het licht langzaam uit te gaan."

Veranderende zorg

Tjeerd gaat verder: “Door mijn ervaringen met mijn eigen kinderen begrijp ik goed hoe ongerust ouders kunnen zijn. Het is voor de helft ‘parentology’—omgaan met de ouders. Het is bijzonder dat ik nu ouders zie die ik als baby heb geopereerd. Het voelt soms alsof er in die 30 jaar weinig is veranderd, behalve dat de technieken zijn verbeterd en we nu in een mooier gebouw zitten. Vroeger sliepen patiënten hier nog twee nachten voor een staaroperatie, en voor onze tijd, zonder hechtingen, lagen ze zelfs veertien dagen tussen zandzakken."

Lies herinnert zich de oude damesafdeling: "Toen ik hier begon, was die net opgeheven. Dames lagen daar na een staaroperatie tien dagen met hun roze peignoirs in bed. Het is nu ondenkbaar. Maar de patiënten die de meeste indruk op mij maken, zijn toch wel de mensen die verbrand raken. Hun herstel kan jaren duren en onze betrokkenheid als team is enorm, vooral als het niet lukt. Zoals dat kindje dat door vuurwerk is geraakt... we weten dat we niets meer kunnen doen, en dan rouwen we allemaal mee." "Dat komt omdat we echt een team zijn”, vult Tjeerd haar aan.

Meeliften op de nieuwste technologieën

Lies: "We hebben technische sprongen gemaakt van grote wonden chirurgie in het oog naar minimaal-invasieve technieken met kleine gaatjes. En dat is een enorme verbetering. En het gaat verder dan alleen cataractchirurgie; ook op andere gebieden zoals achtersegmentchirurgie en corneachirurgie. Het is fantastisch om mee te liften op de nieuwste technologieën. Hoewel we geen intensive care of eigen CT-scan hebben, staat oogheelkunde hier altijd op nummer één. Tjeerd vult aan: "We hoeven dus geen ruzie te maken met een gynaecoloog over de vraag of mijn netvliesloslating voorrang heeft op een geplande keizersnede.”

150 jaar Het Oogziekenhuis

Lies Remeijer en Tjeerd de Faber

Wat 150 jaar Oogziekenhuis voor Tjeerd betekent? "Dan kan ik eigenlijk zeggen: één vijfde van die tijd ben ik er gelukkig bij geweest. Wij hebben daaraan mogen meewerken." Lies voegt toe: "Het Oogziekenhuis is voor mij niet alleen een werkplek geweest, maar het is echt mijn tweede huis.” Tjeerd knikt instemmend: "Ik zeg altijd: het is mijn vijfde kind. Het is grappig om daar eens bij stil te staan. En het is ook goed voor de buitenwereld om te laten zien dat we dit al 150 jaar doen. En ik hoop dat het nog lang mag bestaan."