Het oog
Bouw van het oog
Het oog is opgebouwd uit een aantal structuren; van voor naar achteren bestaat het oog uit het hoornvlies (cornea), het regenboogvlies (iris), de ooglens, het netvlies (retina) en de oogzenuw (nervus opticus).
Het hoornvlies is het doorzichtige gedeelte aan de voorkant van het oog waar je doorheen kijkt. Als je bij een ander kijkt, zie je daarachter het regenboogvlies liggen; dit is de structuur die de kleur van je ogen bepaalt. Afhankelijk van de hoeveelheid pigment die je erin hebt zitten, heb je blauwe (weinig pigment), grijze, groene of bruine ogen (veel pigment).
Middenin het regenboogvlies zit een zwarte opening. Dit is de pupil. Afhankelijk van de hoeveelheid licht die in het oog schijnt kan de pupil groter of kleiner worden. Net als bij katten, wordt de pupil groter in het donker en kleiner in licht. Zo worden je ogen op natuurlijke wijze beschermd tegen te veel licht. Achter de pupil ligt de ooglens. De lens heeft het vermogen om boller of platter te trekken (dit heet ‘accommoderen’). Daardoor kan het beeld steeds scherp gesteld worden, net als in een fototoestel. Bij jonge mensen is het accommodatievermogen heel sterk, waardoor je makkelijk veraf en dichtbij kunt zien. Na het 40e jaar, wordt de lens wat stroever en gaat het accommodatievermogen achteruit. Deze mensen hebben dan moeite om dichtbij scherp te zien. Ze gaan hun krant/boek verder van zich afhouden totdat “de armen te kort worden”. Dan is het dus tijd geworden voor een leesbril.
Achter de lens zit het grootste gedeelte van het “oogbolletje”. Deze is gevuld met een geleiachtige vloeistof (het glasvocht). Achterin, aan de binnenkant van de oogbol, zit het netvlies. In dit netvlies zitten alle cellen (staafjes en kegeltjes) die de prikkels van het zien opvangen. In het netvlies zitten ongeveer 6 miljoen kegeltjes en 120 miljoen staafjes. Kegeltjes zijn er met name voor het scherpe zien en het kleurenzien. De staafjes zijn er om in het donker te zien. Mensen die ondanks een bril heel slecht zien, kunnen afwijkingen hebben aan de kegeltjes en mensen die nachtblind zijn (moeilijk kunnen zien in het donker) hebben vaak afwijkingen aan de staafjes.
De staafjes en kegeltjes zijn niet gelijkmatig verdeeld over het netvlies. Precies in het midden van het oog zitten de meeste kegeltjes. Dit plekje, de gele vlek (macula), gebruiken we daarom ook voor het scherpe zien.
Elk staafje en kegeltje heeft een verbinding met een zenuwcel. Uit iedere zenuwcel komt een soort elektriciteitsdraadje. Alle elektriciteitsdraadjes (wel 120 miljoen) komen bij elkaar in de oogzenuw (de hoofddraad) en deze gaat uit het oog naar de hersenen toe met alle informatie. Het deel van de hersenen verantwoordelijk voor de visuele informatie (dat wat je kunt zien) zit grotendeels aan de zijkant (vanaf achter het oor) van je schedel en op je achterhoofd.
Om goed te kunnen zien is niet alleen een goed werkend oog nodig, de ogen moeten ook goed kunnen bewegen. De ogen bevinden zich in de oogkassen (orbita) samen met onder andere de oogspieren.
Aan elk oog zitten zes oogspieren. Er zijn vier rechte oogspieren, die boven, onder en aan de twee zijkanten van het oog vastzitten (aangegeven met nummer 1). Hiermee kan het oog naar boven, onder, links en rechts kijken. De twee andere spieren zijn de schuine oogspieren (zie nummer 2), die zorgen ervoor dat je schuin naar boven en beneden kunt kijken.
Werking van het oog
Het oog is te vergelijken met een fototoestel, de oogzenuw is de verbindingskabel en de hersenen de computer waar de opgevangen beelden worden verwerkt en opgeslagen. Lichtstralen gaan door het hoornvlies heen en worden daarna door de lens gebroken en afgebeeld op het netvlies op de macula (F in tekening). De staafjes en kegeltjes zetten het beeld om in elektrische signalen en deze worden via de oogzenuw doorgeleid naar de hersenen. De hersenen ‘vertalen’ dit signaal en je beseft wie of wat je ziet.
Een voorwaarde voor goed scherp zien is dus, dat alle structuren waar het licht/beeld doorheen moet helder zijn. Zo kunnen troebelingen in het hoornvlies, de lens of in het glasvocht het heldere beeld verstoren. Je kan een troebeling vergelijken met een beslagen autoruit bijvoorbeeld. Afwijkingen in de staafjes, kegeltjes of het netvlies in het algemeen, kunnen maken dat beelden verstoord worden opgevangen. Tenslotte kunnen afwijkingen in de oogzenuw maken dat het beeld goed gezien wordt, maar dat dat niet goed wordt doorgeleid naar de hersenen. Hersenafwijkingen kunnen ook een rol spelen bij het verkeerd of niet begrijpen van het beeld. Zoals bij mensen met een hersenbloeding in het gebied van de hersenen dat de informatie van oogzenuw vertaalt. Ze kunnen na de hersenbloeding moeite hebben om voorwerpen te benoemen, omdat ze dat niet meer herkennen (dit heet ‘agnosie’).
De kleur van je ogen
Het gekleurde gedeelte van je oog wordt de iris genoemd. Deze kan verschillende kleuren hebben. Meestal is de iris: blauw, bruin, groen of grijs. Het aantal kleurdeeltjes dat in de iris zit bepaald de kleur. Deze kleurdeeltjes worden met een mooi woord pigment genoemd. Pigment zit ook in je huid en haar. Heb je weinig pigment, dan heb je een hele lichte huidskleur en blond haar. Heb je heel veel pigment, dan zal je een donkere huidskleur hebben en donker bruin haar. Heeft een iris weinig pigment, dan zal het blauw zijn. Zitten er iets meer kleurdeeltjes in, dan zal de iris grijs of groen zijn. Zitten er heel veel kleurdeeltjes in de iris dan is deze donkerbruin.